Furor Teutonicus blog | over | volg | teuto | lyme | archief | doneer | todo
🕰️
  ⬩  
✍️ Evert Mouw
  ⬩  
⏱️ 34 min

Mysterie en ratio in de dialoog tussen links en rechts

Een te lange open brief aan Sid Lukkassen over zijn boek waarin de dialoog tussen links en rechts – eveneens in brieven – gevoerd wordt.

Beste Sid,

In Bernard Werber’s “Mieren” lezen we hoe een eenzaam miertje zich geroepen voelt om het signaal door te geven:

Als ontdekkingsreiziger was ik de poot
Ter plaatse was ik het ook Bij terugkomst ben ik de zenuwprikkel.

Als ik zie hoeveel artikelen en boeken je schrijft, hoeveel energie je steekt in het cognitieve intellectuele debat, dan denk ik aan dat miertje die de zenuwprikkel is. Zolang het superorganisme, het collectieve brein van het nest, het niet oppakt, zal er niet veel mee gebeuren. Het signaal doorgeven, communiceren, door middel van een briefwisseling met andersdenkenden; het is je gelukt met je mooie boek “Links & rechts in Dialoog” (2020).

We hebben elkaar ooit ’s een keer gesproken in Arnhem. Waarschijnlijk heb ik toen wat verteld over de interesse voor mieren die ik als kind had, en hoe de sociobiologie van grote mierensamenlevingen ons een hoop kan leren over het sociale gedrag in onze eigen samenleving. Toen ik later dit boek bij jou persoonlijk bestelde, wist je er een persoonlijke noot bij te doen. Daarbij had je twee mieren getekend in het boek.

Tekenen kan Sid ook.

Het kenmerkt jouw speelse en oprechte intellectuele interesse, wars van maatschappelijke kuddeconventies, weinig aansluitend bij wat goed is voor jouw pecunia en meer aansluitend bij je ziel. Een ziel, overigens, waarvan je mogelijk het bestaan betwijfelt. Maar ook met gelovigen ga je de briefwisseling aan.

Na het lezen van je boek had ik eerst een korte recensie in gedachten, maar er kwam van alles tussen, en ach, wie leest nu eenmaal al die lange stukken en boeken? En wie dat leest, die leest misschien ook wel liever een lange brief, maar deze publieke brief aan jou is toch vooreerst persoonlijk. Onze wereldbeelden schuren en overlappen, zoals dat ook in het boek gebeurt. Laat ik reageren op een paar dingen die me opvielen, op een selectie van de correspondenten met wie je de brieven kruist. Door de breedte van onderwerpen en personen met wie je de dialoog aangaat is het een boek geworden met vele onderwerpen. Dat geeft mij de kans om op veel thema’s te reageren, tussen jou en mij te contrasteren, en elkaars opvattingen op die manier te belichten. Ik zal er zo af en toe nog even de mieren bij betrekken, en misschien ook nog wel mijn verouderde chaotisch-magische wereldbeeld. Was het niet Salomo die het al schreef over mieren in Spreuken?

Jan Cornillie

Je trapt af met een brief aan Jan Cornillie. Daarin kom je met de stelling dat identiteit primeert op ideologie (p.5). Dat doet me denken aan de nestgeur van mieren – iedere mier die niet de kenmerkende, identiteit verschaffende nestgeur heeft, wordt onherroepelijk aangevallen als het zich in het nest bevindt. Miljoenen jaren van evolutie lieten vrijwel geen ruimte voor mieren die niet hun nest en staat kunnen verdedigen. De nestgeur is zo dominant voor de identificatie van “wij” en “zij”, dat het sommige mierensoorten zelfs gelukt is om zgn. “slavenhoudend” te zijn.

Een voorbeeld hiervan is de amazonemier Polyergus […]. Deze mieren hebben kaken ontwikkeld die voornamelijk geschikt zijn om andere mieren te doden. De kaken hebben de vorm gekregen van scherpe sabels waarmee ze het hoofd van een tegenstander snel kunnen doorboren. Maar voedsel eten kunnen ze zelf niet meer met zulke kaken. Ze roven het broedsel van een ander mierenvolk, en de mieren die opgroeien in het nest van de slavenhouders denken door de nestgeur dat ze daar werkelijk bij horen. Het is namelijk de nestgeur die het verschil tussen “wij” en “zij” bepaalt.

Bovenstaande komt uit Het collectieve brein van de mier, een paper die ik in 2006 voor het vak cognitiefilosofie schreef. Mieren bouwen staten, op heel andere manieren dan wij doen, en toch zijn er soms overeenkomstige patronen. Bij ons bepaalt het paspoort of je erbij hoort; het paspoort is de nestgeur geworden. En net zoals bij mieren gaat dat niet altijd vlekkeloos.

Natuurlijk heb je, samen met Bastiat, Mises, Friedman en Hayek die je hiertoe noemt, gelijk dat immigratie onverenigbaar is met een welvaartsstaat (p.8). Een gedeeld sociaal systeem vraagt inderdaad solidariteit en exclusie. Mieren hebben twee magen, een persoonlijke maag en een “sociale” maag. De inhoud van de sociale maag wordt gedeeld met andere mieren van hetzelfde volk, die dus dezelfde nestgeur hebben. Het fragmenteren van de identiteit (nestgeur) van de Nederlandse bevolking, multiculturaliteit dus, versterkt door immigratie, is vanuit sociobiologisch oogpunt riskant voor de stabiliteit van ons “nest”. Natuurlijk is door diverse mensen zoals Hans Roodenburg al becijferd dat ook los daarvan de immigratie van lager opgeleiden per saldo geld kost, zelfs als het harde werkers betreft.

Jan Cornillie gaat in op jouw argumenten door te pleiten voor een “vollere beleving van burgerschap”. Hij noemt taal, waarden en gedeelde instituties (p.12). Hij noemt juist voor de solidaire welvaartsstaat het belang van het creëren van een gedeelde cultuur. Bij hem is het lidmaatschap echter wel wat gemakkelijker, meer open. Taal, godsdienst en “de juiste afstamming” zouden volgens hem geen belemmering moeten vormen, “ook al gaat dat niet vanzelf” (p.13).

Jan kan mij hier niet overtuigen, juist omdat dit niet vanzelf gaat. Het concept “nestgeur” zit er evolutionair diep in. Jan, als sociaaldemocraat, zal meer in de maakbare samenleving, de maakbare mens en de maakbare identiteit geloven dan ik; als Jan het heeft over “taal spreken, de wet respecteren en belastingen betalen” vraag ik me af of hij voldoende rekening houdt met alle historische voorbeelden waarbij dat toch werkelijk niet genoeg was. Of spraken de Joden in Duitsland soms geen Duits, respecteerden ze de wet niet, en betaalden ze geen belastingen? Het zou fout zijn de nestgeur van mieren arbitrair te vertalen naar wij/zij scheidslijnen bij mensen, maar de definitie van Jan lijkt me hier aan de dunne kant. Gelukkig ziet ook Jan Cornillie dat het trekken van grenzen en het organiseren van interne solidariteit de beste garanties zijn op een rechtvaardige samenleving (p.15).

De verdere briefwisseling tussen jou en Jan is interessant door de vele details, onder andere over statistieken, maar ik zie de fundamenteel verschillende manieren om naar de menselijke samenleving te kijken als blijvende factor in jullie verdere discours.

Maarten Boudry

In je brief aan Maarten refereer je aan Stef Blok, die het had over evolutionair gevormd gedrag waarbij mensen vaak langs etnische lijnen stemmen en dat je daarom pragmatisch met xenofobie moet omgaan. Je noemt vervolgens fragmentatie en enclavevorming (p.49). Dat doet me denken aan het segregatiemodel van Schelling, waar je misschien wel eens van gehoord hebt. Uit zijn simulatiemodel blijkt dat mensen maar een kleine voorkeur voor buren uit de eigen groep (stam, etniciteit, religie, sociale klasse, etc.) hoeven te hebben om toch snel tot gesegregeerde wijken in een stad te komen.

Je noemt dit, en andere zaken zoals de illusie van wereldburgerschap, om te wijzen op harde grenzen m.b.t. kosmopolitisme en globalisering. Je stelt vraagtekens bij Maarten’s vertrouwen in wetenschap en technologie. Technologie kan immers ook gebruikt worden om informatie en het debat te censureren of manipuleren, en kan nieuw tribalisme in de hand werken. Je vraagt aan Maarten hoe het Westen zich staande moet houden tegen autoritaire tendensen, zowel van buitenaf als van binnenuit.

Maarten reageert op jouw vragen en bedenkingen met een onverbeterlijk optimisme. Ik ben ’t met hem eens dat het wij/zij denken vele vormen kan aannemen; van haartooi tot etniciteit, van muziek tot huidskleur. Juist omdat het zo flexibel is en zoveel vormen aan kan nemen is veel mogelijk (p.54). Maarten sluit zijn ogen niet voor de sociale en economische risico’s van immigratie, maar blijft daaronder optimistisch.

Uiteraard volgen daarna nog wat brieven over en weer waarin de redelijkheid van zulks optimisme bediscussieerd wordt. Wint de ratio van de Verlichting het, of zal het een demografische kwestie blijken waarbij meer religieuze en conservatieve groepen simpelweg succesvol zijn omdat ze nog wel kinderen krijgen? Demographics is destiny, denk ik dan.

Maarten bepleit dat het primair gaat om (Verlichtings)waarden zoals democratie; zelfs al gaat een volk of land verloren, dan nog kunnen de ideeën blijven. Als voorbeeld geeft hij de Atheense democratie. Griekenland speelt geen grote rol meer, maar de democratie des te meer, die is volgens Maarten nog “springlevend” (p.61). Eerlijk gezegd bekruipt me hier het gevoel dat Maarten niet weet waar hij het over heeft. Ons parlementaire stelsel is weinig vergelijkbaar met de Atheense democratie en zou van de oude Grieken eerder het stempel “oligarchie” krijgen, omdat we immers een vertegenwoordigende kaste laten sturen, en niet het volk zelf. Bovendien maakt hij de fout dat wij hier verkiezingen zouden hebben omdat we ideeën uit Griekenland zouden hebben overgenomen – zo is dat niet gegaan, er waren sociale en politieke beweegreden, en los daarvan was het idee van volksvergaderingen al afkomstig uit de prehistorie, toen de Germaanse stammen in onze gebieden vergaderden, recht spraken, en tijdelijke leiders kozen. Zelfs de Franse revolutie, baken van het Verlichtingsdenken, was deels gestoeld op oudgermaans (Frankisch) recht; de koning had de plicht om zo af en toe de landdag (volksvergadering, waarbij alle standen vertegenwoordigd waren) bij elkaar te roepen. Dat liet hij na, en daarmee verloor hij zijn legitimiteit, die naar oud Germaans recht verleend was door de volksvergadering, niet ontleend van God en/of de Paus… Zie bijvoorbeeld het boek The Roman and the Teuton van Charles Kingsley (1889).

Zijn het de ideeën, of zijn het zeer oude tradities, wetten en volkscultuur, die ons democratisch maken? Of is het ook een functie van de stand van technologie? Voor Maarten wordt de wereld gevormd door rationele gedachten die zich verspreiden, en die gedachten of waarden lijken hem dierbaarder dan de volkeren of culturen; hij identificeert zich minder met het volk en het land dat hem voortbracht dan met de ideeën die hij heeft en zijn identiteit vormen. Het is nogal de vraag of dit voor de meerderheid van de mensheid net zo werkt. Toch heeft Maarten een punt als hij je vraagt of het je meer te doen is om het Europese continent zelf of om de universele Verlichtingswaarden.

Je verweer is dan ook weinig overtuigend als je enerzijds stelt dat “het beter zou zijn voor alle volkeren wanneer mensen Verlichtingswaarden als objectiviteit en rationaliteit zouden onderschrijven”, terwijl je dit tegelijkertijd utopisch noemt. Als het utopisch is, kunnen we dan niet beter onszelf niet verliezen in de sirenenzang van zo’n Verlichting? Je vervolgt met concrete en duidelijke voorbeelden waaruit blijkt dat het nog niet heel erg opschiet met de verspreiding van de kennelijk utopische Verlichtingswaarden, maar dat beantwoordt de vraag van Maarten in zijn voordeel: je lijkt weinig overtuigd van de kracht van deze waarden. Toch verdedig je het Westen, omdat als dit Westen zou vallen, de Verlichtingsbeginselen zelf wellicht niet kunnen voortbestaan (p.71). Maar als deze utopische waarden de evolutionaire overleving in de weg staan, waarom zou je ze dan nog willen laten voortbestaan?

Maar wat bracht de Verlichting?

Vandaag, de dag dat ik dit schrijf – ik zal de komende dagen deze brief aan jou misschien nog wel wat aanvullen – las ik “The mystery of the cathedrals” van Fulcanelli (1926) uit. Veel uit het boek begreep ik niet, want de alchemistische symboliek kent veel geheimen. De Notre Dame zit vol alchemistische symboliek. Ook dat is het Westen. Fulcanelli was geen fan van de Renaissance. Hij schrijft: “One speaks to the heart, to the brain, to the soul: it is the triumph of the spirit; the other speaks to the senses: it is the glorification of matter. From the 12th to the 15th century, poverty of means but richness of expression; from the 16th century, plastic beauty, mediocrity of invention. Medieval masters were able to animate the common limestone; Renaissance artists left the marble inert and cold.”

De geest of ziel versus de materie en de ratio; de denkers van de Verlichting beriepen zich op de oude rationele filosofen, maar Plato en latere neoplatonisten bereikten via de ratio de grenzen van de ratio en vermoedden suprarationaliteit (Nous), oftewel een hogere geest of ziel die vorm gaf aan de chaotische prima materia. Kunnen we tegenwoordig nog een Notre Dame bouwen? Ik bedoel dat niet in technische zin, maar in culturele zin. De moedergodin ging in vlammen op, want ze moest plaatsmaken voor rationeel en verlicht kinderloos feminisme. Haar stenen staan echter nog; haar gotische lichaam vertelt een alchemistisch verhaal. Geld voor haar herstel werd door zowel gewone Fransen als door superrijken snel bij elkaar gebracht. “Een deel van ons staat in brand”, zei president Macron. Het verlichte Frankrijk van de revolutie weet zich nog steeds belichaamd in een gotische kathedraal.

Geloven de moderne denkers nog wel in de aardse, biologische realiteit? Of in de hemelse geest? Zonder hemel en aarde, zonder de twee oergrootheden uit de scheppingsmythen, is de mens gekruisigd tussen hemel en aarde, met als kruis zijn cognitieve gedachten, alsof alleen zijn ideeën bestaan en zijn woorden de wereld maakbaar bepalen. Maarten leeft het, maar bij jou meen ik een verhulde, onderdrukte twijfel waar te nemen.

De alchemist schreef zijn kunst niet in boeken, maar in steen, zei Fulcanelli. De moderne intellectueel denkt dat zijn teksten ertoe doen – dat doen ze niet. Ontwikkeling komt van diep onderaf, uit de wateren van onze (groeps)driften en ons onbewuste, of misschien wel van hoog bovenaf, van de sterren en mystieke gevoelens, wie zal het zeggen. Woorden en redeneringen zijn enkel bevestigingen van bewegingen die al eerder in gang gezet werden. Ze geven er structuur aan en ons brein vindt dat prettig, maar om ’t nou creatief te noemen… En daarom ook schrijf en lees ik enkel maar incidenteel wat voor mijn vermaak. De wereld, ach, die draait wel door, die heeft mijn cognitieve onrust niet nodig. Onze taal is toch al ongeschikt voor de ware ideeën. Geruchten gaan over een ongeschreven leer van Plato, ongeschreven simpelweg omdat de werkelijkheid in onze schaduwtaal niet te vangen is. En dat geeft niet, want rationele argumenten overtuigen zelden; ze dienen vooral ter bevestiging of als excuus.

Het is alweer laat; ik ga een andere dag wel weer verder met deze brief die veel te lang zal worden.

Anton Jäger

Je schrijft (p.79) aan Anton over de nieuwe politieke scheidslijnen, “cleavages” in het Engels; ooit schreef ik een academische paper waarin dat ook aan de orde kwam en mijn peer reviewer, een Nederlander, dacht dat het om een ander soort cleavage ging, namelijk die tussen vrouwenborsten. Afijn. Politieke scheidslijnen volgen vaak sociale en geografische scheidslijnen, en op die manier wordt ook de groep waarbinnen voortgeplant wordt een klein beetje afgebakend. De nieuwe tegenstelling is, zoals bekend, die tussen enerzijds de globalisten – zowel cultureel modern links als big corp rechts dat vooral multinationals bedient, en anderzijds de somewheres, vaak arbeiders (het oude links), boeren, en nationaalconservatieve burgers. Inderdaad opmerkelijk is hoe multinationals en (cultuur)marxisten met elkaar in bed liggen. Modern globalistisch cultuurlinks is de nieuwe elite, die instituties en media in z’n zak heeft.

In de titel van je boek heb je het over een dialoog tussen links en rechts, maar hier stel je voor die termen te vervangen door de nieuwe politieke groepen van kosmopolitische wereldburgers en nationaalconservatieven. Daarbij definieer je politiek als “een strijd om de allocatie van middelen over waarden” om zo deze indeling van het politieke spectrum te verdedigen. Persoonlijk denk ik dat het concreet meer loont om te kijken welke clusters er zijn, d.w.z. welke mensen onderling veel met elkaar praten, met elkaar samenwerken of economische interactie hebben, en, terug naar de biologische basis, onderling voortplanten. In zekere zin is zulks groeplidmaatschap immers een soort nestgeur of identiteit. Op een andere manier doe jij dat ook in het verdere deel van je brief; je hebt het over grote techbedrijven en andere groepen in dit speelveld.

Begrijp ik het goed dat je met deze schets een reactie van Anton wilt uitlokken? Anton noemt dit een vorm van zetdwang, en zetten doet hij (p.86). “Ik vergelijk de hedendaagse conservatief graag met een terminale patiënt.” De eerlijkheid dwingt me om te erkennen dat zijn inhoudelijke verhaal krachtig overkomt. Ik kan me wel vinden in die zwakke, onderling verdeelde, achterblijvende somewhere rechtsconservatieven die hij schetst. Als zout in de door hem aangebrachte wonde strooit hij nog met een enthousiaste referentie daar Spengler – om daarmee die rechtsconservatieven met hun eigen wapens te slaan. En juist als de overwinning volledig lijkt, en Anton zeker van zijn zaak is, valt hij weer terug op de klassenstrijd die volgens hem ook via de nieuw politieke as nog steeds gevoerd wordt. Dat is in mijn ogen toch een forse reductie van alle politieke, culturele, etnische, economische en spirituele conflicten tussen mensengroepen.

In jouw tweede brief aan Anton (p.91) wijs je erop dat Anton zijn diagnose te weinig concreet gemaakt heeft, maar je overtuigd me nog niet van de kracht van de patriottische beweging. Zitten we niet op (sociale) media waar de spelregels bepaald niet door de patriotten bepaald worden? Voeren die reactionairen niet enkel een vertragingsoorlog, waarbij een gedeeld wereldbeeld vaak ook ver te zoeken is omdat ze onderling in verschillende versnellingen leven? Het vervolg van je brief lijkt dat te bevestigen omdat het de kracht van de cultuurmarxistische elementen naar voren brengt. Je geeft voorbeelden zoals het veranderen van straatnaamborden, het progressieve personeelsbestand van instituties, en je noemt het cultuurmarxisme samen met de status quo.

Dat conservatieven zich volgens jou “richten op de morele verbetering van de individuele ziel” overtuigd mij niet van hun kracht. Je omschrijft jezelf overigens ook niet als conservatief. Patriotten kunnen conservatief zijn, maar kunnen ook bijv. op de SP stemmen. Concreter word je als je Trump opvoert als succesvolle tegenkracht; zelfs na zijn verlies van de verkiezingen, die overigens weinig ordentelijk verliepen, staat die naam nog steeds voor een persoon en een beweging die een nieuwe impuls gegeven heeft aan het patriottische voelen, denken en organiseren. Feit is dat een groot deel van de discussie via de social media platformen van Big Tech lopen, van de anywheres dus, en dat Trump van Twitter en Facebook verwijderd is. Het lukt de patriotten kennelijk niet om een levensvatbaar eigen platform op te zetten; de discussie in (sociale) media worden gevoerd onder de regie van de politieke tegenstanders. Die morele verbetering van de individuele ziel is kennelijk niet in staat dat te doorbreken. En wat is nu eigenlijk conservatief?

Sujet Shams

Dat ’t nog niet zo simpel ligt blijkt uit je briefwisseling met Sujet (p.105). Staan conservatieven voor traditie of juist voor het doorbreken van traditie? Bij jou, Sid, lijken beide gelijktijdig het geval te kunnen zijn; ik neem het je niet kwalijk, ik doe daar zelf ook aan mee, maar het tekent wel de lastige opgave tot positionering en coördinatie. Hoe dan ook, Sujet is een interessante dame en haar cultureel Perzische achtergrond plaatst haar in een oude Indo-Europese categorie van zeer oude gedeelde wortels. Het gespreksthema echter gaat tussen jullie over de emancipatie van de (moslim)vrouw, over vrijheid en hoofddoek, over de zoektocht van Sujet naar eerlijke mensen die oprecht emancipatie willen. Ze voelt zich tegengewerkt “door progressieve (vaak hoogopgeleide) vrouwen” en citeert Erdal Balci die het heeft over vrije geesten met een niet-Westerse achtergrond die “toenemende vijandschap van Nederlanders uit het zogenaamd progressieve kamp” ervaren.

De politieke scheidslijnen zijn eerder een labyrint dan een Berlijnse Muur.

Herrschaft en vrijheid

In aanloop naar je brieven aan Ronald van Raak zet je op papier hoe macht (Herrschaft) en vrijheid dicht tegen elkaar liggen; hoe het begrip van natuurwetten en techniek, samen met de instrumentele rede, zorgt voor macht wat leidt tot vrijheid (p.115).

Je waagt je, met een verwijzing naar de interessante en erudiete Camille Paglia, aan de stelling dat vrouwen dichter bij de natuurcyclus blijven en voor hen emoties en sociale relaties zwaarder tillen (p.118). Het is inderdaad zo dat vrouwen aantoonbaar linkser stemmen dan mannen.

Hoewel mieren een centrale rol spelen in de sociobiologie, valt hier ook wel iets te zeggen in relatie tot sociale, kuddevormende zoogdieren. Vaak lopen de vrouwtjes en het jonge kroost in het midden, waar het veilig is; daar is conformiteit en sociale samenhang de norm. Mannetjes, meer weerbaar en minder essentieel voor het nageslacht, zitten meer aan de rand. Ze moeten individueler handelen en toch ook kunnen samenwerken. Dit patroon zie je vaak ook in heel primitieve dorpen waar mensen nog in het stenen tijdperk leven. De goede verstaander zal het patroon wel zien. De jungiaanse dieptepsycholoog Erich Neumann, wiens boek over de historie en ontwikkeling van het bewustzijn de belangrijkste inspiratie was voor Paglia’s werk, redeneert in dezelfde lijn. Het opbouwen van politiek en techniek werd, vanuit die biologische basis, meestal een taak van het mannelijke deel van de stambewoners.

Daar valt nog heel veel meer over te zeggen. Het begrip oeroborische incest slaat op het verzwelgen van het bewustzijn (kind) door de nog niet echt geslachtelijk gedifferentieerde oermoeder of oerdraak. Pas later in de evolutie van het bewustzijn differentieert deze oeroborische oermoeder naar een moeder en een vader; in aarde en hemel; in lichaam en geest misschien ook wel. Die geslachtelijke dualiteit kan, als het bewustzijn zwak is, weer “opgeslokt” worden door de oerdraak, de chaos die alle mogelijkheden in zich draagt maar onbewust is. Laten we voorzichtig zijn met de moderne culturele trend tot transgenderisme.

Je gaat ook in op de slavenmoraliteit versus de heersersmoraliteit, waarbij je de eerste aan het Christendom koppelt, en de tweede aan de Islam. Je constateert dat de eerste toch meer succesvol bleek. Dat is m.i. aanvechtbaar. Uiteraard zou de bedenker van het onderscheid tussen deze twee moraliteiten, Nietzsche, zich in zijn graf omdraaien, maar los daarvan heeft Europa ook zeer lange tijd een adel gekend die, op Germaanse etniciteit en culturele waarden gebaseerd, en met een vleugje Romeinse culturele invloed, eerder een herenmoraliteit kende dan een slavenmoraliteit. Pas toen de adel letterlijk het leven liet tijdens de Grote Oorlog verloor het Westen die aristocratische heerserscultuur, en bleef de slavenmoraliteit over. Frits Bolkestein schreef daarover, en koppelde dat aan de huidige situatie.

Ronald van Raak

Wat me het meest opviel aan de brief van Ronald was zijn volstrekt begrijpelijke, maar ook wel naïeve verbazing over het volgende:

Een tijdje geleden werd ik ‘racist’ genoemd, omdat ik getrouwd ben met een donkere vrouw. Een antiracisme-activiste vond dat blanke mannen niet met een donkere vrouw mogen trouwen, omdat dit onderdrukkend zou zijn. Ik moest daar wel even van slikken. In het kader van de strijd tegen racisme wil deze mevrouw een vorm van apartheid invoeren. Een opmerkelijk vreemd idee. (p.135)

Je reageert daarop met enkel een “dat is te bekrompen voor woorden”, want meer woorden kun je “daar echt niet voor opbrengen”. Dat is jammer, want je raakt hier een open zenuw in een nestgeurkwestie die in essentie een stuk ouder is dan de Woke beweging of de Critical Race Theory. Het biologische uiterlijk, en dus ook de huidskleur, is al een identiteits- en groepsfactor zo lang als er mensen rondlopen op deze aardkloot.

Huidskleur heeft een blijvende potentie om zowel in het persoonlijke als in het politieke domein een al dan niet uitgesproken factor te zijn voor de (groeps)identiteit. Bovendien is het een harde factor; twee ouders van verschillende etnische identiteit maken een harde keuze voor de identiteit van hun nageslacht. De kinderen kunnen niet, zoals bij een religie, dat later nog veranderen. Dat de meeste blanken van opvatting zijn dat huidskleur geen identitaire factor zou moeten zijn, dat verandert weinig aan de onbewuste praktijk en maakt het soms enkel hypocrieter, zoals de Woke roomblanke GroenLinksers dikwijls illustreren. Ook zou het vreemd zijn om vanuit die dominante blanke culturele opvatting dan maar het recht te ontlenen om andere groepen te dwingen die identitaire factor te onderdrukken. Neem bijvoorbeeld negers – mogen zij zichzelf niet positief identificeren op basis van hun neger-zijn omdat veel blanken besloten hebben dat huidskleur er niet toe doet? Vervelend wordt zo’n raciaal groepskenmerk als dat de typisch Marxistisch-huilerige dramavorm gaat aannemen waarbij alles en iedereen als onderdrukkend ervaren wordt. Ook vervelend wordt het als ’t leidt tot een hoge groepsdruk om binnen de groep te blijven (niet te huwen met lieden die de groepsindentitaire factor niet bezitten), maar hoe vervelend en irrationeel en primitief ook, dit soort inclusie- en exclusiecriteria zullen altijd blijven bestaan. Het zijn de factoren die ervoor zorgen dat groepen stabiel blijven.

Ik vermoed dat mensen als jij en Ronald en misschien wel de meerderheid van onze samenleving zoveel voorrang geven aan de ratio en het talige deel van het bewustzijn – dat deel waarmee geredeneerd kan worden – dat daardoor enige minachting bestaat voor het irrationele, instinctieve, biologische aspect van ons menselijke bestaan, en tegelijkertijd het transcendente ook afgewezen wordt. Mensen planten zich echter niet voort op basis van redeneringen, en vormen op die basis ook zelden natuurlijke groepen. De nestgeur is geen resultante van een redenatie. De afwijzing van het irrationele en het suprarationele leidt vervolgens tot een soort blindheid of naïviteit.

Ronald had de nieuwe Woke apartheid aan kunnen zien komen zoals we ook kunnen voorspellen dat de nacht volgt op de dag. De menselijke natuur trekt zich weinig aan van redenaties, en zal, afhankelijk van de dominante ideologie en de mainstream cultuur, een jasje aantrekken dat toevallig goed uitkomt bij deze oerdriften. Voor GroenLinksers, geboren hypocrieten als ze zijn, is dat jasje antiracisme, een ideologische tool waarmee ze hun obsessies met huidskleur kunnen uitleven, en op een misleidende manier hun “wit” zijn als “schuld” kunnen presenteren, waarmee ze expliciet de rol van onderdrukker op zich nemen; het voelt, ergens goed verstopt, misschien wel lekker voor ze om zich superieur de onderdrukker te voelen en te zwelgen in een hypocriet schuldgevoel.

E.e.a. maakt niet dat wij daarom het recht hebben om mensen hun aangeboren identiteit te ontzeggen, vooral niet als het identitaire factoren betreft die net zo oud zijn als de mensheid zelf. We hebben het hier niet over postmoderne, uitgevonden identiteiten zoals we dat rond transgenderisme zien. Negers die erkenning zoeken voor hun eigen identiteit kunnen vrijwel nergens terecht, en dat is ons ook aan te rekenen. Onze culturele zelfhaat en ontkenning van onze eigen identiteit vertalen we, passen we toe, op andere groepen die daar niet altijd van gediend zijn. Alleen de Woke cryptoracisten erkennen de identiteit van negers, hoewel dat meteen met een giftig addertje onder het gras komt, omdat het binnen een negatief neomarxistisch frame van slachtofferschap geplaatst wordt.

Tribalisme, de waardengemeenschap, anarchie en de superkolonie

Dat een en ander tot nieuw tribalisme kan leiden is denk ik juist, maar de stam (tribe) was altijd al de basis van de staat, en zeker ook de basis van de natie. Zonder een dragende stam is de natiestaat kansloos. Zelfs multinationale rijken, empires, steunden dikwijls op een dragende stamidentiteit. Dat gold voor Rome, dat gold en geldt voor de Arabische moslimexpansie, dat gold voor de Germaanse adel in Europa, dat geldt voor Rusland, en we kunnen dat lijstje nog flink uitbreiden maar laat ik bij Rusland blijven door een Rus te noemen. Alexander Dugin beschrijft zakelijk en rationeel de sociale evolutie van stam naar staat in zijn boekje over etnosociologie, getiteld Ethnos and Society (2018). Ik moet hier erkennen dat ik het belang van de dragende stamidentiteit voor de stabiliteit van de natiestaat zo groot acht, dat ik weinig waarde zie in een natiestaat die geen natie (stam) meer heeft en zichzelf enkel als waardengemeenschap definieert. Zo’n waardengemeenschap is gebakken lucht, zonder samenbindende transcendente goden of God, zonder biologisch-materiële etnische basis, zonder historie, zonder inbedding, kortom zonder hemel en aarde en zonder schikgodinnen en historische levensdraden, zonder Tijd.

Ik vrees dat het evenwicht naar de staat doorslaat, resulterend in identiteitsloze, lege mensen die bij elkaar gehouden worden door afgedwongen, dictatoriale “waarden” zonder natuurlijke verbanden in een kunstmatige controle- en politiestaat. Dat zien we al gebeuren. De al te open samenleving heeft alle potentie in zich om in een geraffineerde dictatuur om te slaan. Een massa is nu eenmaal gemakkelijker te managen dan een volk.

Oude stamdriften zullen zulke zieke staten bedreigen, en dat is misschien maar goed ook. Ik denk daarbij aan het beruchte en beroemde artikel The Coming Anarchy van (Robert D. Kaplan). Een samenvatting staat op Wikipedia, maar ik hoop dat iedereen het oorspronkelijke artikel leest. In een follow-up, 20 jaar later, onder de titel Why So Much Anarchy? (2014), excuseert hij zich dat zijn voorspelling over het opvlammen van raciale spanningen in de VS niet is uitgekomen. Zijn excuses waren voorbarig. BLM kwam en de straten stonden in brand. Kaplan was alleen maar een beetje te vroeg.

Grote staten bouwen is niet eenvoudig. Het is aardig om hier op te merken dat sommige mierensoorten in staat zijn om enorme “superkolonies” te bouwen, bestaande uit een veelvoud van nesten en koninginnen. De grootste is gevonden in Japan. Wikipedia zegt hierover:

A supercolony occurs when many ant colonies over a large area unite. They still continue to recognize genetic differences in order to mate, but the different colonies within the super colony avoid aggression. Until 2000, the largest known ant supercolony was on the Ishikari coast of Hokkaidō, Japan. The colony was estimated to contain 306 million worker ants and one million queen ants living in 45,000 nests interconnected by underground passages over an area of 2.7 km2. (Wikipedia, juni 2021.)

Bij deze tekst refereert het Wikipedia lemma naar het artikel Abandoning Aggression but Maintaining Self-Nonself Discrimination as a First Stage in Ant Supercolony Formation in Current Biology (2007). In de abstract daarvan staat iets interessants, en ik doe je de suggestie om enkele woorden te vervangen terwijl je ze leest:

We show that the single-queened Lasius austriacus lacks aggression between colonies and occasionally integrates workers across colonies but maintains high within-colony relatedness and self-nonself discrimination. Provided that the ecological framework permits, reduced aggression might prove adaptive for any ant colony irrespective of within-colony relatedness. Abandoning aggression while maintaining discrimination might be a first stage in supercolony formation.

Henk-Jan Prosman

Je briefwisseling met Henk-Jan is nogal interessant, ook omdat Henk-Jan jou niet probeert te sparen maar strijdvaardig tegen je uitvaart (p.167). Laat ik een stukje van hem citeren:

Pas als het denken over de geschiedenis losgemaakt wordt van transcendentie ontstaat een gevaarlijk utopisme. Je bewering dat er een resolute scheiding is tussen verstand en feiten die betrekking hebben op ‘de echte wereld’ en dat de wereld buiten de sfeer van de theologie valt, past juist helemaal bij het onverdraagzame, utopische geloof, waarvan het marxisme, en hier het christelijke denken de exponent is. Oudere papieren heeft het theologische denken dat uitgaat van twee rijken. Het religieuze en het politieke hebben een relatieve autonomie en behoeden elkaar – idealiter – voor absolutistische tendensen.

De scheiding tussen het politieke en het religieuze domein ontstond, vermoed ik, noodgedwongen. In Egypte was de Farao zowel de hoogste priester als de koning. In het oude Rome hadden belangrijke politieke functionarissen ook priesterlijke taken, en de latere keizers werden vergoddelijkt. De transcendente koppeling naar het politieke domein liep dus (deels) via de politieke kaste. Maar de vroege christenen moesten het doen zonder steun van de staat, en bouwden zo hun eigen religieus-bestuurlijke wereld op. Overigens zien we in veel oude beschavingen zowel een adellijke strijderskaste alsook een priesterlijke geestelijke kaste. Pas veel later werd het bestaan van een transcendente, hogere wereld helemaal ontkend. Henk-Jan heeft natuurlijk een punt dat er dan gevaarlijk utopisme kan ontstaan; de hoop en het hoogste doel zijn dan niet langer op het transcendente gericht. Waar je tegenover het transcendente nog nederig moet zijn, is dat tegenover de ondermaanse wereld veel minder het geval.

Jouw verweer echter is ook niet mis. Waar de klassieke denkers, zoals Socrates, nog geen conflict kenden tussen de ratio en het transcendente – sterker nog, hun ratio was instrumenteel om het transcendente te verkennen – blijkt het christendom toch meer afhankelijk te zijn van een geloof en een willen dat soms tegen de ratio ingaat. Je breng dit in verband met het cyclische denken van de Ouden en het op een nieuw Jeruzalem gerichte telos-denken van het christendom.

Het christelijke geloof in een een (al dan niet transcendente) komende utopische wereld zie je als een onvermogen om met tragiek om te gaan. Maar hier zie ik toch een minder sterk verschil met de Ouden dan jij. Geloofde Plato niet in een hogere wereld, waar de mens – gebroken hier in de ondermaanse schaduwwereld – weer twee vleugels zou hebben? Geloofden de Egyptenaren niet in een leven na de dood? Was het niet Augustinus die bewondering had voor Plotinus? Waren er geen kerkvaders die Plato als een soort heidense kerkvader beschouwden? In beide werelden was er geloof in een transcendente werkelijkheid.

In je brief aan Peter Lamberts uit je jezelf op een licht utopistische wijze:

Het streven naar universele waarheid is waarschijnlijk de enige manier om de mensheid te verbinden en om tot orde te komen in een globaliserende wereld. (p.184)

Daarna refereer je naar Plato, die meer achting had voor de waarheid dan voor een mens. Diezelfde Plato legde overtuigend uit dat maar een klein deel van de bevolking zoekt naar waarheid, en een nog kleiner deel iets van die suprarationele waarheid kan zien. Redeneren is immers wel noodzakelijk, maar tegelijkertijd onvoldoende. Waarheid als verbindende, ordenende factor in een liberale democratie zou voor Plato een onmogelijkheid zijn; zijn hele Politeia richt zich daarom ook op een antidemocratische aristocratie van moedige strijder-filosofen.

Erwin Wolff

Een goed en grondig betoog voor de christelijke, Katholieke basis van de Europese beschaving geeft Erwin. Ik vermoed dat hij gelijk heeft als hij stelt dat het liberalisme niet zonder een christelijke basis kan bestaan. Echter hij gaat wel heel gemakkelijk voorbij aan de kracht van het prechristelijke Europa, en ik ben blij dat je hem op dat punt corrigeert:

Moeten we de Germaanse tradities en de Oudgriekse mythen nu wegdenken? Evenals de antieke filosofie en het Romeinse recht? (p.196)

Belangrijker nog is dat je wijst op de faustisch-Europese levensdrift, de drang tot doorgronding, die de kern vormde van de Europese beschaving, waarbij het christendom vaak slechts een jasje was of flink gepenetreerd was door die faustische geest. Ik denk daarbij aan mijn eerdere referentie naar Bolkestein en het sterven van de aristocratie in de loopgraven. Jouw denken in faustiaanse inhouden staat misschien niet congruent met je liberaal-humanistische idealen, en paradoxaal genoeg heeft die faustiaanse geest nu juist tot dat humanisme geleid. Uit dat humanisme, uit de menselijke maat zonder transcendentie, komt dan weer iets anders voort… Over de tragiek van cycli gesproken!

Kris Flores

Herkenbaar schrijft Kris over de hypocrisie van Westerlingen ten opzichte van andere culturen en volken (p.202). “De vlam slaat in de pan, juist op die plekken waar de multiculturele maakbaarheidsgedachte overheerst.” Kris heeft gelijk: Indonesië is een voorbeeld van een land met teveel culturen. Privé heb ik Kris wel ’s ontmoet; het is een leuke, open, ondernemende kerel, afkomstig uit een erg links nest, maar later veranderd van politieke opvatting. Dat gaf me wat herkenning omdat ik als tiener ook best wel links was. Sid, je zult wel gelijk krijgen dat we ook in onze Westerse landen nog enclaves gaan meemaken. In embryonale vorm zijn ze er al. Hierboven schreef ik al iets over tribalisme. Jouw nieuwe boek over tribalisme zal ik misschien nog ’s lezen, waarschijnlijk niet op korte termijn want omstandigheden vanwege de zomer. Ga naar buiten!

En weer is het (te) laat geworden. Deze brief is echt veel te lang; overbodige tekstvolumes lijken tevoorschijn getoverd te worden overal waar jouw naam opduikt. Betoverd door de verslaving aan woorden? Dat leidt af van de waarheid, het goede en het schone. En ik ben hier zelf de schuldige. Ik ben zelfs nog niet klaar.

Peter van Duyvenvoorde

Na al het bovenstaande, beste Sid, met mijn gezever over oerdriften die je wel erkent, maar ook over transcendentie, zal het je niet verbazen dat ik Peter’s brief aan jou in eerste instantie met instemming lees.

Filosofie is meer – en moet meer zijn – dan de verabsolutering van de rede. […] Vanuit Pascal gezien […] de redelijkheid om de begrenzing van de rede in te zien.

Hoewel peter de klassieke metafysica noemt, maakt hij al snel de sprong naar religie. Daarbij lijkt hij te negeren dat het de klassieke metafysica nog wel op (en soms bovenop) de rede gebouwd werd, en dat geldt niet voor religie. In jouw brief terug maak je dan ook terecht het punt dat de openbaring een slecht alternatief vormt voor de rede.

Nu heb ik je hierboven al meerdere keren erop gewezen dat de ratio of de rede voor de meeste mensen meer een gevolg is dan een oorzaak. Daarmee plaag ik je, want al jouw jarenlange inspanningen op het vlak van de rede zijn daarmee toch ook een ijdelheid. Ik verwees al naar de neoplatonisten en suprarationaliteit. Maar je verrast me; in feite zie je dit zelf ook scherp in. Je schrijft immers over Plato en Augustinus:

Ga dit na bij uzelf: als je eenmaal verstandelijk inziet dat iets anders zou moeten, volgt daaruit niet de motivatie om het ook anders te doen. Zo bleek dat de brede massa mythen nodig had, fabels, verhalen over goden en straffen na de dood, en dit alles om een rechtgeleide samenleving mogelijk te maken.

Je refereert ook aan het einde van de geschiedenis volgens Fukuyama, een gedachte die ik altijd al bezopen vond. Je hebt gelijk dat Fukuyama’s “laatste mens” geen wilskracht meer heeft om actie te ondernemen of te strijden. En juist daarom zal die “laatste mens” niet de laatste zijn en onder de voet gelopen worden door wat Fukuyama wellicht beschouwt als meer primitieve mensen; mensen met minder rede en meer mythen.

Peter reageert met een nieuwe brief. Hij wijst de in de Symposion genoemde Eros, die zich tussen de rede en de openbaring in zou bevinden. Net als Eros zou kennis zich volgens Peter tussen de rede en de goddelijke bemiddeling in bevinden. Dat is toch wel een interessante gedachte. In zijn tweede brief aan jou negeert Peter niet langer de klassieke metafysica, maar gaat hij grondig in op Plato’s Nous. Zonder alle pagina’s met heldere en neoplatoonse argumenten te willen herhalen wil ik Peter complimenteren voor zijn bijdrage aan jouw boek.

Daarop stel je, eerlijk gezegd wat erg modern en voorbijgaand aan de grot van Plato, dat kennis publiekelijk toetsbaar en herhaalbaar moet zijn. Je stelt de vraag naar bewijslast. Maar de heer hoeft de slaaf niets te bewijzen in de schaduwtaal van de slaaf. M.a.w., de eis dat kennis publiekelijk moet zijn en anders niet kan zijn, zie ik als een voortvloeisel van de gelijkheidsideologie die meer past bij een slavenmoraliteit dan bij een herenmoraliteit. Het klopt natuurlijk wat je zegt; inzichten voorbij de rede zijn mystiek.

Maar er is geen reden om aan te nemen dat kennis begrensd wordt door de menselijke rede. Het is nogal de vraag of het intellect zoals jij dat kenschetst als redenerend brein de beperkende factor is voor wat wij kunnen kennen. Neurale netwerken in de kunstmatige intelligentie, en zelfs de emergente intelligentie in mierenkolonies, volgen in ieder geval niet het schema van de klassieke logica. In een wereld voor dissonante signalen en vertekende of ontbrekende informatie werkt de “black box” van een kunstmatig neuraal netwerk – zelfs dus als we niet precies snappen hoe – meestal beter dan de logica van een op logische regels gebaseerd expertsysteem. Het is niet de kwaliteit van de rede, maar de effectiviteit van de inzichten en informatieverwerking, die daarbij bepaalt wat in de natuurlijke of technologische evolutie zal vermenigvuldigen.

Kortom, Peter’s waardering voor het mysterie in zijn derde brief aan jou kan rekenen op mijn instemming. Maar ook Peter lijkt selectief te winkelen bij Plato als hij stelt dat door dit mysterie of door een onkenbare God er een waarborg is voor individuele vrijheid. Juist Plato pleit voor een methode om te benaderen hoeveel talent mensen hebben om tot dit “onkenbare” te naderen, en op basis daarvan stelt hij een soort standenmaatschappij in. Is dat de vrijheid die Peter voorstaat? Of stelt Peter, tegen Plato in, voor dat er geen enkele manier is om iemands ontvankelijkheid en/of aanraking voor/door het mysterie te evalueren? Zo wordt het wel heel ijl. Ik kan me voorstellen, Sid, dat je daardoor nog niet verleid wordt. Toch verleid jij me ook niet met jouw beperktere opvatting over kennis.

Tot slot

Als rode draad in mijn brief aan jou komt naar voren dat ik op het punt van transcendentie het vaak meer eens ben met jouw brievenschrijvers dan met jou. En dat terwijl ik het omgekeerde heb als het over maatschappelijke kwesties gaat. De debatten en brieven in jouw boek zijn ontegenzeggelijk gevarieerd, speels, oprecht, diep, en zetten aan tot verder denken.

IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker; het is al ijdelheid! […] En wat boven dezelve is, mijn zoon! wees gewaarschuwd; van vele boeken te maken is geen einde, en veel lezens is vermoeiing des vleses. (Prediker 12: 8 & 12)

Ik ben ervan overtuigd dat je nog veel zult lezen en schrijven, meer dan ik lezen zal, terwijl ik wandelingen maak langs het strand of over de mooie Veluwe, waar ik misschien de werking van het mysterie zal herkennen in de schone redeloze natuur.

Beste Sid, ik kom tot een einde. Toevallige passanten die deze openbare brief ook lezen kunnen meer informatie over jouw boek hieronder vinden. Dat het mysterie ook jou het goede mag geven!

Kameraadschappelijke groet, Evert


Links en Rechts in dialoog
Sid Lukkassen
Eerste druk 2020
ISBN 978-94-92639-53-0
cover front
cover back

Deze blogpost werd in december 2022 overgezet van WordPress naar een methode gebaseerd op Markdown; het is mogelijk dat hierbij fouten of wijzigingen zijn ontstaan t.o.v. de originele blogpost.