Furor Teutonicus blog | over | volg | teuto | lyme | archief | doneer | todo
🕰️
  ⬩  
✍️ Evert Mouw
  ⬩  
⏱️ 24 min

Augustinus' Belijdenissen breder bekeken

Een longread voor de sabbat en/of zondag. Na een inleiding licht ik een aantal fragmenten uit de Belijdenissen uit; daarna sluit ik af. De tekst van de Belijdenissen is ook digitaal beschikbaar via de website van de Stichting Gihonbron (lokale kopie). Deze tekst is ook beschikbaar als PDF.

Augustinus is nog steeds relevant

Vele religies, culturen, talen en etniciteiten – wat kan ons nog verbinden als mensheid? Niet dat alles een vormloze mixmassa moet worden, alsjeblieft niet, maar iets als een geestelijke zon die voor iedereen schijnt kan minstens onderling begrip vergroten.

En daarom is de oude kerkvader Augustinus nog steeds relevant. Hij gaf de Kerk een filosofisch, metafysisch fundament dat mooi aansloot op de Christelijke leer, maar hij liet zich daarbij inspireren door een heidense, “platoonse” traditie met universele aspiraties. Het Neoplatonisme van Plotinus, zo duidelijk herkenbaar in de Belijdenissen van Augustinus, liet zich inspireren – en inspireerde – meerdere geloven, rituelen, filosofische scholen en culturen.

De zo gevarieerde Klassieke wereld zocht een synthese van alle filosofische en wetenschappelijke en religieuze beschouwingen; de Neoplatonisten kwamen daar heel ver mee. Hun kosmologie ging uit van een Ene bron (Augustinus: God de Vader), een Logos die daaruit voortkwam (Christenen: het Woord (=Logos) of de Christus of de Zoon), en een soort wereldziel of Anima (Heilige Geest, Anima Mundi, Sophia). Hoewel er een Ene bron was, wordt hier in deze wereld alle verscheidenheid die al in de Ene besloten ligt tot expressie gebracht. De Schepping, of deze ondermaanse wereld, is goed want het is een reflectie van de Ene, maar het is ook gebrekkig, want slechts een reflectie, een tijdelijk huis. De menselijke ziel zoekt het licht bij de bron, bij de Ene.

En zo schijnt de zon, het Licht, voor het hele universum, voor elke religie. Het nog jonge Christendom was op zoek naar een filosofische onderbouwing; Augustinus leverde dat met hulp van het Neoplatoonse raamwerk, dat hij naadloos samenvoegde met de Bijbelse leer. En tegelijkertijd waren veel Neoplatonisten op zoek naar een geschikte religie voor de massa, misschien ook wel voor henzelf, aangezien hun abstracte filosofie wel wat toepassing noodde; voor veel van hen kwam het Christendom als een godsgeschenk.

Van Augustinus kunnen we dus leren hoe je de abstractie Neoplatoonse metafysica verweeft met een praktische religie. En wellicht is dat opnieuw nodig; er is behoefte aan een levend woord, geestelijk inzicht in plaats van dogma, begrip over religieuze grenzen heen (zonder te vermengen).

Waarheid als universele waarde

Dit is de tijd van de wetenschap. Of is dat ook alweer voorbij? De geïnstitutionaliseerde wetenschap gaat steeds meer lijken op religie, en van de onafhankelijkheid lijkt ook weinig over. De kerk faalde, de universiteit is aan het falen, waar kan nog waarheid gevonden worden?

Moeten we zelf waarheid maken? Dansen op de vulkaan van chaos? Of is toch een waarheid die in ons resoneert? Maar die laat zich niet snel ontdekken, en ook het werk van Augustinus is niet zo toegankelijk. De zoektocht naar Waarheid is eeuwig.

Mijn langzame lezing

De “Belijdenissen” lag lange tijd met de bladwijzen gerust tussen de laatste tientallen pagina’s. Ik was al verder gekomen dan mijn grootvader, zendeling en onderwijzer, die het boek van enkele aantekeningen voorzag. In het boek lag nog een oude nieuwsbrief van de Driestar, de kweekschool waar mijn moeder haar opleiding tot onderwijzeres volgde. De school tussen kerk, gezin en overheid, stond op het logo; de moderne school staat enkel nog tussen de verzorger (geen gezin!) en de overheid. Alles waar mijn voorouders op bouwden lijkt wel vergaan en op dat schip zit ik nog, tegen wil en dank; dat schip zinkt steeds verder en sleurt mij mee de diepte in. Ook het Christendom bevat een schaduwzijde, een vreselijk verwoestend aspect, maar dat is wellicht voor een andere keer.

Ik heb al eerder geschreven over Augustinus:

En dan eindelijk las ik bij de waterkant de laatste pagina’s. Bevrijd van kleding, haast en technologie, de elementen primair op mijn huid; na een verkoelende onderdompeling in het water lijkt het alsof mijn geest meer open is. Open en rustig. In de stresswereld van vandaag is het meestal verre van rustig en dat sluit de geest. Maar Augustinus kwam nog uit een tijd waar het denken en schrijven in rust geschiedde, niet omdat ze teveel tijd hadden, maar omdat ze de betekenis van tijd onderkenden.

Materie

Is alles te reduceren tot atomen, tot materie? Wat ziet de moderne mens, Christen en atheïst gelijk, in een baksteen? Is dat materie, die baksteen? Ja, toch, zeker wel is dat materie? En zo komen Christen en atheïst bij elkaar, in de tijdgeest van de moderniteit.

Die bekoring van het moderne Christendom ontgaat me. Zo gekunsteld als ze proberen niet teveel in conflict met wetenschappelijke bevindingen te komen, zo gericht op dogmatische regels zonder geest, of, erger nog, op moralistische praatjes zonder persoonlijke consequenties, of enkel als emotionele therapie; wat biedt de kerk nog? Maar wat biedt het wetenschappelijke wereldbeeld?

Er zijn schimmige denkstromen, fluisteringen over de meer dan emergente rol van geest en bewustzijn. Dat materie vormloos is, dat het pas vorm en tijd krijgt dankzij de geest, dat een baksteen samengesteld is. Zo’n baksteen krijgt vorm door een geestelijke reflectie in de vormloze stof.

Bijna occult

De gedachten en begrippen van Plotinus en Augustinus lijken wel verborgen achter de sluiers van de tijd. Hun redeneringen, thema’s en wereldbeeld doen zo antiek aan, als uit een andere beschaving, zo ver weg van het moderne.

Het ongeziene of verborgene of wat niet goed te zien is, dat heet ook wel “occult”. Het is versluierd. De oude filosofie voelt occult aan, immers niet zichtbaar door de ogen van de moderne mens. Sommige occulte en mystieke stromingen in de Westerse cultuur beroepen zich op de oude denkbeelden van de Neoplatonisten. Maar is dat onzichtbare eigen aan de zaak zelf, of wordt het veroorzaakt door luiheid en blindheid van de mens? De Ouden die de Academie hebben opgericht, geloofden in ieder geval dat er zeer lange studie en ook meditatie, zelfdiscipline en mogelijk ook theurgie (ritueel) nodig waren. Hun werk is daardoor niet heel toegankelijk.

Ik begon ooit aan het werk van Plotinus, ben al een stukje onderweg, maar bedacht me eerst Augustinus te lezen, om vanuit mijn Christelijke opvoeding en met hulp van de minder ingewikkeld geschreven tekst van Augustinus een ingang te slaan naar het werk van Plotinus.

Die aanpak droeg vrucht, maar Augustinus wist ook een ingang te slaan in mij. Zijn synthese van de Christelijke leer en de Bijbel met de Neoplatoonse theorie van Plotinus is zo goed, zo… bijna magisch, dat ik weer hernieuwd respect gekregen heb voor de Christelijke leer, zelfs al zouden Christenen die vandaag niet meer herkennen.

Misschien was zijn werk al in zijn eigen tijd niet te vatten voor de meeste mensen, en schreef Augustinus vooral voor de geestelijke bovenlaag. Hij geeft maar weinig concrete leefregels en hint in zijn boek ook op meerdere niveaus van begrip. Want wie als herder leiden wil, moet wel weten waar de zon schijnt.

Fragmenten uitgelicht

Het wordt tijd om een paar stukjes uit te lichten en van wat commentaar te voorzien. Hieronder pak ik opportunistisch enkele fragmenten, voornamelijk uit het samenvattende laatste deel, “boek” 13. Ze komen uit het boek van mijn opa, een oud boek, een vertaling door dr. Sizoo (1928; 2e druk, 1932). Er is een nieuwere editie beschikbaar met een meer eigentijdse spelling. Ik refereer in de stijl (boek:hoofdstuk).

Geschapen zonder verdienste

Uit de volheid immers van Uwer goedheid bestaat Uw schepsel, opdat iets goeds, dat U in geen enkel opzicht tot nut kon strekken en dat, hoewel uit U, niet aan U gelijk zou zijn, toch, omdat het uit U ontstaan kan, niet zou ontbreken. Want welke verdienste jegens U hebben hemel en aarde, die Gij in den beginne geschapen heeft? (13:II)

Plotinus zou zeggen: De Ene is volmaakt, en heeft daarom genoeg aan zichzelf, heeft niets nodig; deze wereld is een reflectie van dat oneindige, overvloedende licht, maar de reflectie is niet gelijk aan de bron. Hoewel imperfect, want in de materie, is de ziel wel afkomstig van de Ene. Augustinus neemt dat hier over. Merk op dat hemel en aarde (de kosmos) geschapen zijn in de tijd, “in den beginne”, en ook de tijd zelf is geschapen (zie verderop in deze tekst).

Maar Uw onverderfelijke en onveranderlijke wil, die in zichzelf zichzelf genoeg is, zweefde op het leven, dat Gij gemaakt hat; en voor dat leven beteekent leven niet hetzelfde als gelukzalig leven; want het leeft ook, wanneer het daarheen vloeit in zijn duisternis; maar voor dat leven blijft nog over zich te keeren tot Hem, door wien het gemaakt is, en meer en meer te leven bij de fontein des levens en in haar licht te zien het licht en volmaakt te worden en verlicht te worden en zalig te worden. (13:IV)

De herhaling, “zichzelf zichzelf”, is hier geen vertaal- of typfout. Denk even rustig na over de diepe betekenis van deze tekst.

Schepping en vruchtbaarheid van inzicht

Zie, wat de Schrift op één wijze biedt en wat de stem doet hooren; “In den beginne schiep God den hemel en de aarde”, wordt dat niet op veelvuldige wijze verstaan, niet door bedrog van dwalingen, maar door verschillende soorten van waar inzicht? Zoo is wat uit menschen geboren wordt vruchtbaar en vermenigvuldigt. (13:XXIV)

Augustinus stelt dat het scheppingsverhaal op meerdere manieren en op verschillende niveaus begrepen kan worden, en dat dit goed is; en dat de symbolische of “zinnebeeldige” interpretatie vaak vruchtbaarder is.

… een zaak echter, die verstandelijk is uitgezocht, is het voorttelen der menschen vanwege de vruchtbaarheid van het verstand. En daarom gelooven wij, dat tot ieder van beide deze soorten duur U, Heere, gezegd is: “Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt.” Want in deze zegening neem ik aan, dat aan ons door U het vermogen en de macht verleend is om zoowel op vele wijzen uit te drukken, wat wij op een één wijze als begrip in onzen geest hebben, als ook om op vele wijzen te verstaan, wat wij, in duistere bewoordingen op één wijze uitgedrukt, gelezen hebben. (13:XXIV)

Waar moderne protestantse kerken om een verschil van interpretatie van een komma al een kerkscheuring kunnen hebben, zien we hier een kerkvader die verschillen van interpretatie, mits gericht op de waarheid, juist ziet als teken van vruchtbaarheid.

Hogeren en lageren; Boek en Geest

Uw Geest zweefde boven ons om ons te helpen […] toen hebt Gij […] het gezag van Uw Boek gevestigd tussen de hoogeren, zie zich door U lieten onderrichten en de lageren, die aan hen onderworpen werden. […] En daarop ontstaakt Gij eenige lichten aan het uitspansel, Uw heiligen, die het Woord des Levens hebben en die schitteren door geestelijke gaven in de openbaring van een verheven gezag. (XXXIV)

In de moderne tijd, die doordrenkt is van het gelijkheidsideaal en het gelijkheidsdenken, zal het onderscheid tussen hogeren en lageren lastig vallen. Heeft niet iedereen gelijke toegang tot de Schrift? Augustinus lijkt het Woord des Levens op een hoger plan te zetten; zet de Schrift tussen de hogeren en de lageren, omdat de hogeren zich door de Geest lieten onderrichten, wat een meer directe werking heeft dan de interpretatie van de Schrift.

Dit is in overeenstemming met de uitstorting van de Heilige Geest, en de genadeleer, die stellen dat werkelijk begrip van de Schrift pas mogelijk wordt dankzij geestelijk licht, en niet omgekeerd (je kunt niet zelfstandig tot werkelijk begrip komen en zo zelf het geestelijk licht veroveren). Hier en daar zijn nuances mogelijk – de mens is in het beeld geschapen van, heeft de ziel ingeblazen gekregen, enzovoorts, maar een vonkje begrijpt niet de vuurzee, de goddelijk ingeplante herinnering is niet gelijk aan God.

Zoveel theologische vorsingen en conflicten worden hier verwezen naar de lageren, die enkel het Boek hebben. Maar ook dat is een gevestigd gezag, al heet het geen verheven gezag. Sola scriptura, nee dus, want het Woord des Levens staat op een hoger plan dan het Boek.

Wie echter die dingen zien door Uw Geest: Gij ziet in hen. Wanneer zij dus zien, dat ze goed zijn, dan ziet Gij, dat ze goed zijn. (13:XXXI)

Plotinus heeft het over de Logos, dat wat direct onder de Ene staat. De Logos is te beschouwen als de Zoon, de Ene als de Vader. In Johannes 1 wordt ook het Woord (de Logos) genoemd. En de wereld begreep het niet – kan het ook niet begrijpen. Het is niet echt in de taal van mensen te vatten; ons normale verstand en onze taal zijn er te beperkt voor. En toch overkomt het mensen soms toch dat ze de hogere wereld zien; dat ze de schimmengrot verlaten; maar welke rede, welke argumenten kunnen ze aanvoeren richting mensen die enkel schaduwen gezien hebben? Plato’s vergelijking van de grot bewijst het onvermogen van de argumentatie tot wie niet zien kunnen.

En wie der menschen zal aan een mensch geven dat hij dit begrijpt? Van U worde het gebeden, bij U worde het gezocht, bij U worde geklopt: dan, ja dan zal het ontvangen worden, dan zal het gevonden worden, dan zal worden opgengedaan. (13:XXXVIII)

Terzijde: De psycholoog Timothy Leary zou iets vergelijkbaars beweren in zijn eight-circuit model van het bewustzijn. Hij stelde dat de ontwikkeling van hogere mentale functies wel een doel is van de evolutie, maar dat het DNA veel te complex is om uit toeval te zijn ontstaan.

Tijd en Geest

“O mensch, gewis, wat mijn Schrift zegt, zeg Ik. En toch spreekt zij in den tijd, maar tot mijn Woord komt de tijd niet, daar het met Mij bestaat in gelijke eeuwigheid. Zoo zie Ik de dingen, die gijlieden door mijn Geest ziet, evenals Ik de dingen zeg, die gijlieden door mijn Geest zegt. En zoo zie Ik ze, ofschoon gijlieden ze in den tijd ziet, niet in den tijd, evenals, ofschoon gelieden ze in den tijd zegt, Ik ze niet in den tijd zeg.” (13:XXIX)

De tijd is geschapen. Ook Plotinus stelde al dat tijd – opkomst, bloei, ondergang – niet op dezelfde hoogte staat als de Eeuwigheid, de Ene, waar ook de Logos (het Woord) en de Geest deel van uitmaken. De tijd heeft geen macht over het volmaakte.

Uit den tijd hebben zij hun begin en einde, hun opgang en ondergang, hun toeneming en verval, hun schoonheid en onvolmaaktheid. Zij hebben dus hun opvolging van morgen en avond, deels in het verborgen, deels duidelijk zichtbaar. (13:XXXIII)

Geschapen uit het niets door een actieve Schepper

Want uit niets zijn zij door U, maar niet uit U gemaakt, niet uit een of andere stof, die niet van U was, of die reeds tevoren bestond, maar uit de medegeschapen, dat is de tegelijk door U geschapen stof; want haar vormloosheid hebt Gij, zonder dat er eenige tijd tusschen verliep, gevormd. […] zoo hebt Gij wel de stof uit het niet, de schoone gedaante der wereld echter uit de vormlooze stof gemaakt, maar toch hebt Gij beiden tegelijk geschapen, zoodat de stof zonder eenige tusschenruimte van tijd gevolgd werd door den vorm. (13:XXXIII)

Mogelijk dat sommige lezers niet begrijpen, of afdoen als irrelevant; maar hier harmoniseert Augustinus zijn theologie met de leer van Plotinus en andere Neoplatonisten. Die laatsten stelden dat de materie vormloos is, zonder maat of vorm, oneindig; pas dankzij de Geest (de Vormen of Ideeën) krijgt ook de materie vorm; het is dan een samengesteld iets, materie gevormd door geest. Deze materie of stof moet dus vorm krijgen, stelt ook Augustinus; maar waar komt de materie zelf dan vandaan? Plotinus vond deze vormloosheid zodanig tegengesteld aan de Geest dat hij het niet zag als een afspiegeling of schepping van de Geest; echter in het Neoplatonisme is er ook niet echt een Schepper. De Ene heeft genoeg in en aan zichzelf; heeft overvloed; deze wereld, en wij ook, zijn slechts reflecties, emanaties, stukjes geest misschien, levend in de onvolmaakte schaduwwereld, die we desondanks te respecteren hebben omdat het de schaduw is van iets hogers. Maar wil je een actieve Schepper een plek geven, dan moet ook die materie (stof), vormloos als ze is, geschapen worden. Augustinus lost dat op door het geschapene nog steeds uit vormloze stof te laten ontstaan, maar ook gelijktijdig de stof als geschapen te veronderstellen.

In de Bijbel zie je dat de Vader (de Ene), de Zoon (het Woord, de Logos) en de Heilige Geest (de Geest of soms Anima Mundi) veel meer als actieve schepper, beschermer en inspirator van deze ondermaanse wereld gezien worden dan bij het Neoplatonisme het geval is. Plotinus zou het misschien bedenkelijk vinden om de mens zoveel waarde toe te kennen, en heel misschien zelfs godslasterlijk om te veronderstellen dat God ook maar iets van behoefte (node) zou hebben van de mens. Augustinus volgt dit deels:

… en Gij rust altijd, en Gij ziet niet in den tijd, en Gij beweegt U niet in den tijd, en Gij rust niet in den tijd […] (13:XXXVII)

Maar waar Plotinus deze wereld vooral als reflectie of uitvloeisol of emanatie ziet, kent Augustinus een actiever rol toe aan God of de Ene, door te vervolgen met:

… en toch schept Gij het zien in den tijd en de tijden zelf en de rust in den tijd. (13:XXXVII)

Hierbij lijkt het me dat, omdat God zelf nog steeds buiten de tijd blijft, er geen sprake is van verlaging van de Ene; en waar de Zoon wel incarneerde op aarde, was dat – in de tijd – tijdelijk, om terug te komen voorbij de tijd (voorbij de dood). Ik speculeer nu dat Plotinus wellicht de incarnatie van Christus in een mens wel meer een offer zou vinden dan de kruisdood, aangezien dat laatste gezien kan worden als een bevrijding van een vermenging met een lagere toestand.

Het blijft staan dat bij zowel Plotinus als Augustinus een soort ideaal bestaat dat statisch van aard is; wat volmaakt is, behoeft immers geen verandering, of heeft al genoeg dynamiek in zichzelf. Dit statische ideaal is wellicht niet meteen handig in een veranderlijke (onvolmaakte) wereld als daar niet een soort “vertaallaag” tussen zit.

Gij echter, die het Goede zijt, dat geen goed behoeft, rust steeds, daar Gij zelf de Rust zijt. (13:XXXVIII)

Vergeestelijking

Bij zowel Plotinus als Augustinus zie je een afkering van de aardse wereld; niet door de wereld slecht te noemen, of het werk van een kwade Schepper, zoals de gnostici deden; nee dat zeker niet. De Schepping niet eren is God niet eren. Het lichamelijke, wereldse, doet er ook toe; het tijdelijke is ook belangrijk. Maar het heil ligt toch in het zichzelf ontwikkelen richting de Geest.

Daar toen ik, door het lezen van die boeken der Platonisten er toe aangezet om naar de onlichamelijke waarheid te zoeken, Uw onzienlijke dingen verstaan en doorzien had. (7:XX)

Logisch dus dat beide denkers zich op de Ene richten, als hoogste ideaal. Bij Augustinus zie je ook relatief minder aandacht voor de rol van de Christus of van Jezus. Het Woord (Logos) komt daarvoor in de plaats als weg naar de Ene. Augustinus is wellicht een theoloog voor filosofen, priesters en monniken; hij sluit maar weinig aan bij de ruwe lichamelijke realiteit van harde beroepen, fysieke vruchtbaarheid en dergelijke. Daar geeft hij ook maar weinig meningen over; en de mensen met zulke beroepen gunt hij een begrip op een lager niveau, want ook daarin – misschien meer nog wel – ligt zegen.

De boom langs het water, of: abstracties en geheugen

Terwijl ik met mijn vrouw/vriendin langs het water zit, zon lucht en water op onze blote lichamen, worstel ik met de oude concepten. Die boom daar – die was er eerst niet, en zal ooit ook weer verdwijnen, maar bomen als concept of abstractie komen steeds weer terug; steeds groeien er weer nieuwe bomen. Is dit een DNA-blauwdruk? Of een concept in de ongeziene wereld waarin zij een simulatie zijn? Komen deze concepten, vormen, archetype, wat dan ook, uit een Bron, uit de Ene? Of maak ik abstracties nu tot iets wat ze niet zijn, ken ik ze onterecht een onafhankelijk bestaan en zelfs leven toe?

Als we gaan zwemmen denken we er niet meer aan en glijden we door het water, zonder te denken over iets. Misschien zitten we er dan wel dichterbij dan ooit, want geest en materie zijn vermengd in de concrete vormen om ons heen, op ons niveau.

Het zal wel puur om abstracties gaan. Er is geen Ene, geen Geest onafhankelijk van de materie. En ook, de materie heeft wel degelijk vorm. Hoe komen al die mensen en culturen aan het idee van een God? Zit het ingebouwd ofzo?

Maar waar verblijft Gij in mijn geheugen, Heere, waar verblijft Gij daar? […] Gij blijft onveranderlijk boven alles en hebt U verwaardigd te wonen in mijn geheugen sinds ik U heb leren kennen. (10:XXV)

Maar eerder nog is er een flauwe herinnering aan wat waarheid is, wat samenangt met gelukkig zijn, en die herinnering leidt tot een zoektocht:

… het gelukzalige leven kan men niet met oogen zien, omdat het niet iets lichamelijks is. […] van het gelukzalige leven hebben wij kennis en daarom hebben wij het lief, maar toch begeeren wij het te verkrijgen, om gelukkig te zijn. […] (10:XXI) … wanneer ze het gelukzalige leven beminnen, dat niets anders is dan vreugde over de waarheid, dan beminnen ze ongetijfeld ook de waarheid, en die zouden ze niet beminnen, indien niet eenige kennis omtrent haar in het geheugen was. (10:XXIII)

En dan de vervolgvraag; als dit idee van een God, een Bron, in ons (genetische?) geheugen bestaat, als dit tot expressie komt in bijna elle volkeren, culturen en landen in de wereld… Kunnen we dat dan onderdrukken zonder een prijs te betalen? Mentaal wordt je afgesneden van de Bron, van de Ene, bestaand of niet, het is (als geheugen) een deel van jezelf en misschien ook van je cultuur.

Wat voor de een een abstractie (schaduw) is, kan voor de ander een werkelijkheid zijn. Leefde het idee “boom” in een soort universele geest? Kunnen wij het met ons verstand wel vatten? Augustinus zegt dingen te begrijpen via de Geest. Verliezen we geestelijke vermogens als we de Geest niet willen onderkennen?

Maar Augustinus lijkt de Geest niet enkel via de geest te zoeken.

Vlucht naar de Schrift

… zij, die Uw boeken geloofden, welke Gij bij bijna alle volkeren met zoo groot gezag gevestigd hebt […] “Vanwaar weet gij, dat die boeken door den Geest van den eenen waren en waarachtigen God aan het menselijk geslacht geschonken zijn?” Want juist dat was het, wat ik voornamelijk gelooven moest; want strijdlustigheid van wijsgeren, die onder elkaar vochten over allerlei twistveroorzakende vraagstukken, had bij mij de vele geschriften, die ik van hen gelezen had, […] (5:V)

Merk de meervoudsvorm “boeken” op. De Bijbel bestaat uit meerdere boeken. Het kan ook zijn dat Augustinus verwijst naar andere heilige boeken, aangezien hij het heeft over gevestigde boeken “bij bijna alle volkeren”.

Dat de volkeren die boeken geloven, en groot gezag geven, is voor Augustinus een teken dat ze door de Geest aan de mensen geschonken zijn (geïnspireerde boeken). Zulke boeken spreken veel mensen aan, blijvend; terwijl de boeken van veel wijsgeren enkel twist veroorzaken. Voor “wijsgeren” kun je ook lezen: veel theologen. Twist is een teken van gebrek aan licht.

Toch kun je vraagtekens stellen bij deze vlucht naar de Schrift, daar waar de Neoplatonisten via harde logica en integratie ook tot veel dezelfde conclusies kwamen. Zoekt Augustinus emotionele bevestiging, geestelijke zekerheid? Zijn uitgebreide schrijven over zijn moeder Monica, en hoe hij behoefte had aan een bijslaap; hoe zijn moeder hem tot het geloof bracht; het doet vermoeden dat Augustinus het geloof omarmde om deels filosofische, en om deels persoonlijk gevoelsmatige redenen. Dat maakt hem menselijk, maar ook weinig kritisch op de schriften. Uiteindelijk kiest hij voor een middenweg; hij kiest vaak voor een symbolische of geestelijke uitleg van de Schrift.

Letterlijk of geestelijk

… te meer nadat ik zijn uitlegging gehoord had van een en meer moeilijke plaatsen uit het Oude Testament, waar ik, wanneer ik ze naar de letter opvatte, gedood werd. Toen ik dus de geestelijke uitlegging van de meeste plaatsen uit die boeken gehoord had, keurde ik die wanhoop van mij af. (4:XIV)

Augustinus maakt hier mogelijk een verwijzing naar de apostel Paulus die een vergelijkbare uitspraak deed. De betekenis van Bijbelse teksten is niet ten volle te vatten door ze alleen maar letterlijk (oppervlakkig) te beschouwen. Een diep begrip is zinnebeeldig, symbolisch, en ook geestelijk. Een geestelijk begrip gaat boven de taal uit (hierin stemt Augustinus overeen met de Platonisten), zulk begrip komt van boven – dus niet van andere mensen via taaloverdracht – en wordt als waarheid herkent:

Laat mij hooren en begrijpen, hoe Gij in den beginne den hemel en de aarde gemaakt hebt. Dit schreef Mozes […] sprak hij echter Latijn, dan zou ik weten, wat hij zeide. Maar hoe zou ik weten, of hij de waarheid sprak? En als ik ook dit wist, zou ik dat toch niet van hem weten? In mijn binnenste, in de woonplaats mijner gedachte, zou de waarheid, die geen Hebreeuwsch, geen Grieksch, geen Latijn noch een andere vreemde taal spreekt, zonder de werktuigen van mond en tong, zonder den klank der lettergrepen zeggen: “Hij spreekt de waarheid” en terstond zou ik vast en vol vertrouwen tot hem, Uw man, zeggen: “Gij spreekt de waarheid.” (11:III)

Wie ooit een innerlijke visie van een archetype heeft ervaren weet waarover Augustinus spreekt.

Dat zulke beelden, stukjes Licht, niet in de taal van gebrekkige mensen in een schaduwwereld overdraagbaar zijn, volgt rationeel, volgt logischerwijs uit onze toestand. Plato’s vergelijking van de grot wijst daar bijvoorbeeld op. Dat hogere inzicht wordt ook wel suprarationaliteit of de ervaring van Nous genoemd. Het is niet in conflict met de logica, maar stijgt er als het ware bovenuit.

Echter juist de talige overdracht van kennis, en de veronderstelling dat een ieder via de enkel cognitieve weg gelijke toegang heeft tot die kennis, is de basis van de huidige samenleving, de huidige politieke verhoudingen, en de huidige wetenschap. Hierdoor is de weg naar suprarationaliteit afgesneden voor de moderne mens.

Relatie met de Platonisten

Augustinus verwijt de Platonisten niet veel, laat zelfs zijn grote bewondering zien, maar verwijt ze wel dat ze via afgodsbeelden proberen het hogere te komen, terwijl volgens Augustinus de Logos op deze aarde kwam, als Zoon van de Ene. De Platonisten, in al hun wijsheid en geleerdheid, zijn niet nederig genoeg:

Dat vóór alle tijden en boven alle tijden uw Eeniggeboren Zoon onveranderlijk blijft, eeuwig als Gij, en dat de zielen uit zijn volheid ontvangen, om gelukzalig te zijn, en dat ze door deel te hebben aan de wijsheid, die in zichzelf blijft, vernieuwd worden, opdat zij wijs mogen zijn, dat staat daar; maar, dat Hij te zijner tijd voor de goddeloozen gestorven is en dat Gij ook Uw eigen Zoon niet gespaard hebt, maar Hem voor ons allen overgegeven hebt, dat staat daar niet. Want deze dingen hebt Gij voor de wijzen verborgen en hebt dezelfde den kinderkens geopenbaard, op dat tot Hem zouden komen allen die vermoeid en belast zijn. (7:IX)

Waar de Neoplatonisten niet geloofden dat de Ene of zelfs de Logos zich actief met deze schaduwwereld van ons bemoeit (immers, wij zijn lager, en de Ene heeft genoeg aan zichzelf; we zijn slechts reflecties), daar geloven Christenen zoals Augustinus dat de Ene een actieve Schepper is die Zijn Schepping liefheeft. Zowel de Neoplatonisten als de Christenen roepen op tot nederigheid, maar het pad naar het Licht van de Ene gaat bij de Neoplatonisten via meditatie, discipline, studie en theurgie, en bij Christenen via het offer van de Logos. Het overlapt elkaar, zeker, maar toch is dit een belangrijk verschil. In de Bijbel komt de Logos, als incarnatie in Jezus Christus, op aarde, om deze aarde tot de Ene terug te brengen; daarmee krijgt de Logos een actievere rol.

Afsluitend

Ik hoop met dit derde stuk over de Belijdenissen van Augustinus (zie een en twee) de lezer meegetrokken te hebben in de suprarationele wereld van Augustinus; voor zover ik lezers heb natuurlijk, want dit soort stukken schrijf ik vooraleerst voor mezelf, om mijn gedachten en notities te ordenen. Mijn typ- en spelfouten en uitbundig hoofdlettergebruik moet u me maar vergeven.

Via Augustinus blijft een Neoplatoons begrip van het Christendom beschikbaar, waardoor bruggen gebouwd kunnen worden met andere culturen en religies. Dat betekent niet dat er een verdunde wereldreligie zou moeten komen; juist door de diepte van Augustinus, door het specifieke van een al lang bestaande religie, wordt het hogere aspect ontdekt. De bruggen zijn dus niet het begin, maar het eind; eerst moet de eigen basis goed begrepen worden, de rest komt later. Augustinus zelf zou zijn theologie nooit gezien hebben als brug naar andere geloofssystemen, vermoed ik.

Ook voor niet-Christenen is het werk van Augustinus van waarde. Zijn beschouwingen over tijd, schepping, God, geheugen, enzovoorts zijn universeel en dikwijls in overeenstemming met Plotinus; en via die route vaak ook in overeenstemming met andere religies zoals het Boeddhisme, mystieke elementen van het Jodendom en de Islam, met occulte stromingen (Westerse Mysterietraditie), en zelfs met moderne wetenschappelijke inzichten. Ja, de moderne fysica ziet tijd niet meer als iets absoluuts, het is relatief geworden; de betrekkelijkheid van de tijd werd al overwogen in heel oude teksten.

We begrijpen maar zo weinig.

Augustinus; fresco uit de 6e eeuw uit Lateran.